De winter van 1963 onttroond: 1947 neemt de troon over

Foto boven: Ook in Engeland sneeuwden huizen onder, zoals hier in Lancashire - Richard Johnson

De winter van 1963, jarenlang onbetwist op de eerste plaats van koudste winters, heeft zijn toppositie enkele jaren geleden verloren. De nieuwe nummer één op de ranglijst van winters met de grootste kouproductie is de winter van 1947.

Advertentie

De weerverteller is deze week op wintersport. Daarom publiceren we twee series over twee van de bijzonderste winters van de vorige eeuw: de winters van 1979 en 1963. Dit is deel 7 van de serie over de winter van 1963.

Deze verschuiving komt voort uit een herziening van de temperatuurreeksen door het KNMI. Door nieuwe inzichten in historische meetmethoden verloor 1963 bijna 9 Hellmannpunten, terwijl 1947 met een voorsprong van ruim 5 punten de kroon overnam.

Ook in Engeland sneeuwden huizen onder, zoals hier in Lancashire - Richard Johnson
Ook in Engeland sneeuwden huizen onder, zoals hier in Lancashire - Richard Johnson

Het maakt 1947 uniek: dit jaar bracht zowel de strengste winter als de warmste zomer voort. Een bijna surrealistisch contrast dat de grilligheid van ons weer benadrukt.

Hoe wordt kou gemeten?

Het koudegetal, ook wel bekend als het Hellmanngetal, wordt bepaald door het gemiddelde van de dagelijkse temperatuur te berekenen over de periode van 1 november tot en met 31 maart. Voor elke dag dat het daggemiddelde onder nul blijft, worden de graden opgeteld bij het totaal. Een dag met -2,5 graden scoort bijvoorbeeld 2,5 punten. Warme dagen met een gemiddelde boven nul tellen niet mee.

Met deze methode is de kouproductie van iedere winter sinds het begin van de waarnemingen berekend. De ranglijst van strengste winters werd decennialang aangevoerd door de winter van 1963, met in De Bilt een indrukwekkend totaal van 345,9 punten. De winter van 1947 stond altijd op de tweede plaats met 342,8 punten. De winter van 1942 completeerde de top drie met 331,8 punten.

Advertentie

Opvallend in de lijst is dat maar liefst vier winters uit de jaren '40 in de top 10 staan, terwij slechts twee relatief recente winters (1979 en 1985) deze ranglijst halen.

Waarom veranderde de lijst?

Het antwoord ligt in de manier waarop temperatuurmetingen vroeger werden gedaan. Tegenwoordig worden temperaturen vrijwel continu gemeten, waardoor de gemiddelde temperatuur per dag nauwkeurig wordt berekend. Vroeger ging dat anders: temperaturen werden elk uur handmatig gemeten en opgeteld. Het daggemiddelde was het gemiddelde van deze 24 puntmetingen.

In de loop van de tijd werd een tweede methode geïntroduceerd. Hierbij werd niet alleen de temperatuur op specifieke momenten vastgelegd, maar ook de hoogste en laagste waarde van de periode daartussen. Deze methode bleek achteraf betrouwbaarder en wordt inmiddels als standaard gebruikt voor historische herberekeningen.

Omdat de oude lijst gebaseerd was op de minder nauwkeurige methode, besloot het KNMI de gegevens voor de periode vóór 1970 opnieuw tegen het licht te houden. Dit leidde tot correcties, waarbij de kouproductie van enkele historische winters iets lager uitviel. De winter van 1963 verloor punten, waardoor het Hellmanngetal daalde naar 336,7. Voor de winter van 1947 bleef de kouproductie echter vrijwel gelijk, waardoor deze nu met 342,6 punten de koppositie inneemt.

De impact op de weerhistorie

De correctie bleef niet onopgemerkt. Een oplettende weerliefhebber ontdekte de discrepantie in de nieuwe gegevens van het KNMI en trok aan de bel. Het instituut bevestigde de bevindingen en paste de lijst aan. Voor meteorologen en weerfanaten een opvallend moment, want het symbool van de strenge winter van 1963 moest plaatsmaken.

Herinneringen blijven levendig

De verschuiving in de ranglijst doet echter niets af aan de impact en herinnering van de winter van 1963. Harry Otten, oprichter van MeteoGroup, herinnert zich nog levendig hoe hij als veertienjarige dagelijks het Hellmanngetal bijhield. Op 3 maart 1963 belde hij zelfs naar het KNMI om te vragen of het record van 1947 was gebroken. "De spanning was ondragelijk," vertelt Otten in zijn boek Winters van Toen. "Toen ik later zelf bij het KNMI werkte, realiseerde ik me dat het waarschijnlijk Joop den Tonkelaar was die me toen uitgebreid te woord stond."

Nu, tweeenzestig jaar later, reageert Otten met een glimlach op het nieuws dat 1963 toch niet de grootste kouproductie bracht. "Mijn herinneringen aan die winter veranderen niet," zegt hij. "Ik zal nooit vergeten hoe auto's over het IJsselmeer reden en de ijsdikte begin maart nog enorm was. Het was een winter waarin je zó twee Elfstedentochten had kunnen rijden!"

Wat betekent dit voor ons?

De herziening geeft vooral aan hoe belangrijk het is om historische data goed te blijven onderzoeken. Voor weerfanaten is het een moment om opnieuw stil te staan bij de unieke omstandigheden die een winter als 1947 of 1963 mogelijk maakten. Het zegt ook iets over hoe bijzonder deze perioden waren, en hoe groot de verschillen met de winters van nu zijn.

De winter van 1963 mag dan niet langer de strengste zijn, hij blijft in ons geheugen gegrift als een ongekende winter van uitersten. Want cijfers vertellen het ene verhaal, maar de herinneringen – die blijven.